Ooit, in de sferen van het leven na de dood, wordt ons de gelegenheid geschonken om terug in de tijd te kijken en te luisteren. Eerst gaan we dan terug in de tijd van ons eigen leven, maar later ook terug in de tijd van het ontstaan van de schepping, het ontstaan van de zichtbare en onzichtbare sterren- en planetenstelsels, maar ook terug in de tijd van het ontstaan van de eerste menselijke celletjes.
Vóórdat wij als cellenleven aan onze eerste evolutie begonnen, schonk God, de liefdevolle Schepper, ons Zijn heilige zegen. God legde toen in ons:
----------------------------------
‘Mijn Eigen Leven. Ik spreek tot u als uw God, als uw Vader en Moeder, als uw Oppermacht. Mijn kinderen, Ik schiep u als Man en Vrouw. Aanstonds zult gij aan uw leven beginnen. Gij zult steeds verder en hoger moeten gaan om in al Mijn wetten te ontwaken en te worden als Ik ben. Gij zult daartoe leven en sterven. Daarna keert gij terug naar het onzichtbare leven, waar u afwacht en u zich gereedmaakt voor het nieuwe organisme dat Ik voor u schep. Een dood is er niet!
Wat Ik voor u schiep, is oneindig en behoort u toe. Door Mijn wetten te beleven zult gij Mij en Mijn schepping leren kennen. U bent slechts een vonk van Mij en van het machtige geheel, waarin Ik leef, niettemin zijt gij Goddelijk. Ik zal u volgen, Mijn kinderen en zo nodig uw wegen verlichten. Ook al ben Ik voor u onzichtbaar, Ik weet waarheen gij gaan zult en kan Mij met uw levens verbinden. En gij zult Mij kunnen zien en betasten, maar dan zal er liefde in u moeten zijn. Volgt Mijn wetten op en gij zult in vrede en rust uw levens beleven.
Hebt al Mijn leven lief, zoals ook Ik u liefheb. Gaat nu als man en vrouw door Mijn wetten, weet echter dat gij in beide lichamen zult leven, want alleen hierdoor zal het Goddelijke ontwaken in u kunnen komen. Vele lichamen zal Ik voor u scheppen en deze zullen u dienen.
Ik leg Mijn oneindigheid in uw handen. Ik schiep alléén geluk voor u. Maar treedt Mijn leven tegemoet, zoals Ik u tegemoettreed. Mijn zegen hebt gij thans ontvangen.
Nimmer behoeft gij te denken dat Ik er niet ben. U bent één met Mijn leven en niets kan ons éénzijn verbreken. U zult Mij steeds kunnen voelen, gij moet Mij echter in liefde benaderen. Hebt Mijn ruimte en al het leven daarin lief. Weest eerlijk en oprecht jegens elkander en draagt elkander, bewust, in uw voelen en denken. Ik ga naast u!
In biljoenen vonken splitste Ik mij. Doet als Ik en vermenigvuldigt u, geeft andere vonken het leven. Dáártoe zijt gij vader en moeder, zó zult ge worden als Ik ben.
Dat wat Ik voor u geschapen heb, moet u zich eigen maken. Ik wil daarom dat ge steeds het goede zoekt. Wie Mij en Mijn leven niet liefheeft, zal moeten beleven, dat Mijn wetten tot hem of haar niet spreken. Die levens staan dan stil. Weet dat Ik geen uitzondering kan maken, want Ik heb u állen lief. De stoffelijke en geestelijke schatten in de ruimte zult gij rechtvaardig verdelen. Zorgt dat ge u niet vergrijpt aan het bezit van anderen, want dan zijt ge in opstand tegen Mijn wetten en verliest gij Mij.
Door Mijn wetten zult ge evolueren! Om u verrijst het universum, Mijn en uw Huis, waarin Wij eeuwigdurend één zullen zijn. Weet Mijn kinderen, Ik schenk u alles van Mijzelf. Vraagt Mij nimmer tot u te komen als gij duistere wegen bewandelt, want Ik gaf u een eigen wil! Weet dat Ik leed noch smart schiep.
Wie voor Mij leeft, zal Mij bezitten. Gij zult Mij als uw God, als uw Vader en Moeder leren kennen.
Ik ben en blijf ... LIEFDE!’